Moed

Hol ik mij uit door te geven wat ik kan, te stromen waar ik doe, vrij, vol, als vanzelf gedreven, of spoel ik weg, word ik opgenomen zonder een spoor van wie ik ben, meen te zijn, als dat wat ik in mij draag oplost als was in Jouw handen, opdroogt in de hitte van dit innerlijke vuur?

Laat ik na mijn weg te ijken of is het juíst zo te bezwijken voor de liefde, te dansen met de dood, het leven uit mijn schoot mij kostbaarder dan goud maar inmiddels oud genoeg om zonder mij te kunnen, mocht er iets gebeuren dat ik ten zeerste zou betreuren -en tegelijkertijd met heel mijn hart omarm?

Ik wil huilen, schrijnen, schaven; de saga van dit leven schrijven; bloeden, boeten voor mijn trots; schuren, schreeuwen, uren kussen; kijken naar de sterren, oneindig in de hemel vrijen; duizend-en-een dromen delen; spelen als een kind en vinden wat ik zoek, kundig scheppen zonder tal

Genadig is de grote geefster, de hoedster, Zij die mij drijft en blijft behoeden voor de val, steeds weer als ik meen niet dieper te kunnen gaan, schaamte mijn geweten rood kleurt en nachtelijke gedachten mijn wangen openkrabben als de halve wereld slaapt -en ik nog waak

Ik bewandel deze weg en wereld maar voel me steeds nog buitenaards, een vreemde waar ik thuis ben, een bekende waar ik ga, gevestigd in een tempel die ik beter leer te eren nu zij met de dag verjaart – en hoe draagt zij mij mee, deemoedig en geduldig, groots, genadeloos en vrij!

Het wonder van dit Al ontvouwt zich in mijn wezen, transformeert heel mijn bevend vrouw-zijn nu mijn spiegel is verschenen, ik aanschouw naar wie ik zocht, in liefde is geschied wat ik zo lang voorvoelde: deze zoektocht is ten einde, een nieuw begin op handen, het avontuur nog ongewis maar zeker mijn bestemming.