Een sproeterige spreeuw kletst tegen me aan op Rotterdam Centraal; een soortgenoot hinkt op één poot en kijkt meewarig naar de brutale buurman die het en passant
aangeboden broodje uit de hand pikt. Ik weet niet of het komt door z’n klomppoot of dat schuwheid ‘m parten speelt of beide; het treft me te zien hoe de één zijn kans grijpt en de ander toekijkt.
‘C’est la vie, cheri,’ klinkt door mijn hoofd, en ik realiseer me dat de wereld evenzeer wordt geregeerd door wie het snelst (of hardst) aan de touwtjes trekt.
De akkers onderweg liggen er mooi bij; geploegd en wel, verzorgd tot in de puntjes. Hoe anders dan de stakerige maisvelden thuis, treurig en verwaarloosd, tot de huurlingen wederom hun slag mogen slaan en monsters van machines bestijgen waarmee ze urenlang in de weer zijn, van hot naar her scheurend, verschraalde grond berijdend met hun ijzer alsof het een dood ding is dat ze openrijten, vol genot.
Moeder aarde kreunt en zwoegt, zwijgt dan in al haar toonaarden over zoveel misplaatste woede jegens haar wezen(s), lijkt te berusten in haar lot -tot, tot…? Tot wanneer ze niet meer kan, kantelt, onder druk bezwijkt om het te zware juk af te werpen. Reddeloos verloren na zoveel eeuwen, of toch niet zo weerloos als men denkt Schreeuwt zij niet in hevig beven, grenzeloze golven die alles en iedereen bedolven en modderstromen die duizenden dromen doen verdrinken in de doden die vallen -door wiens geweld én ongelijk, eigenlijk?
Verwoeste stad…
Bommen vallen als dropjes in slow motion, een film in mijn hoofd, geloken ogen op mijn netvlies en verhalen van gebroken steden. Rotterdam! Dans jij nu met Damascus en Aleppo? Geen olijfzeep ter wereld kan Assad nog zijn handen doen wassen in onschuld. Deze gedachte laat mij de hele reis niet meer los.
Eenmaal thuis zie ik zo goed als geen blaadjes meer aan bomen, slechts schetterende
spreeuwen die hun takken en masse bewonen en die mijn oren doen geloven dat hun taal hier totaal anders klinkt.
(2016)