Voor het eerst in jaren geef ik thuis. Heb jij überhaupt op de poort tot mijn hart geklopt? Ineens stond je binnen, alsof het vanzelfsprekend was, alsof je daar altijd al was, daar hoorde, met grote blije ogen om je heen kijkend. Vrolijk kletsend. Hartveroverend. Ondeugend ook. Tegelijk ook zo in- en intens verdrietig, met je ziel onder je arm. Een kleine, grootse man.
Ik kon niet anders dan van je houden. Op stel en sprong. Je accepteren. Onvoorwaardelijk welkom heten. Jij wonder. Als de bliksem bij een heldere hemel sloeg jij in, brak jij alles af wat ik getracht had op te bouwen, om mijn hart buiten schot te houden van andermans onafgestemde pijlen.
Juist jij trof mij, doel, onbedoeld, ongepland, onverwacht, recht in mijn wezen. Niet omdat jij bewust richtte; omdat iets in jou mij blind vertrouwde, als familie binnenhaalde. Overgave.
Jij voelde meteen als ‘thuis’. Jou zag ik absoluut niet aankomen. Jij bent zo gelijk een droom die uitkomt, dat het me bang maakt. Vooral omdat jij rouwt, zelf geruïneerd bent, emotioneel niet voor mij beschikbaar bent. Nog niet. Misschien wel nooit. Misschien ooit… Ben ik daar wel tegen opgewassen?
Jij, jij laat mij komen en gaat zelf. Jij houdt mij dichtbij terwijl je op afstand blijft. Ik ken dat, heel goed. Zo was ik ook… Jarenlang zelfs, nadat ik tot drie keer toe verloor waarvan ik dacht dat het bij mij hoorde.
Nu ik jou heb leren kennen is alles anders voor mij. Grappig. Ik ben niet meer wie ik was, dacht te zijn. Zie een mij onbekende vrouw verschijnen -de vrouw die ik werkelijk ben, of is het slechts een facet van haar? Zij die door mij heen schemert verlangt ernaar de enige voor jou te zijn. En dat voor iemand die zich jarenlang gesloten hield; wel anderen omarmde maar niemand waarlijk toeliet.
Wat leeft er in jou dat jij mijn onrust bezweert, mij zo op jou gericht leert en laat zijn? Ik die geen mens, geen man, verafgoden wil; ik adoreer jou, hoezeer ik mezelf daar ook tegen verzet, hoezeer ik soms afkeer voel van mijn eigen gedrag. Want ineens voel ik me naar bij de gedachte dat jij wellicht, zonder mij, geniet van een andere vrouw. Zo gek! Het leert mij over onvervulde verlangens in mij, honger naar bescherming van iets diep van binnen, een dorst die ik kennelijk al zolang wil lessen. Ik gloei in jouw aanschijn. Jouw zon op mijn maan.
De gedachte dat ooit, op een dag, jouw hart misschien daadwerkelijk voor óns klopt, jouw vuur voor óns brandt, jouw liefde niet alleen onze eigen dochters maar wie weet, wie weet ook óns kindje verwarmt, vervult me van een oeverloos geluk. En doet een schaduw van angst opduiken, om opnieuw te verliezen wat in de eerste plaats alleen een fluistering van verstilde tijd betreft, een flits gelijk een visioen, een wensdroom, van inzicht, van een flakkerend lichtje in het holst van een donkere nacht.
‘Zorg voor hem,’ zei de man naar wiens voorbeeld jij leeft toen de tranen over mijn wangen rolden, opgekruld naast jou in bed, jij diep in slaap, jouw hand op mijn hand op jouw hart.
‘Heb geduld,’ zei hij, maanden later, toen ik me geen raad meer wist met wat er tussen ons gebeurde.
Jij zei, verwonderd, dat dat precies was wat hij zou hebben gezegd als hij nog leefde.
Het maakt mij stil.
Ik keek naar de sterren die schitterden als diamanten op de nachtblauwe mantel die mij kort daarna omhulde, de rivier naast me traag stromend en kronkelend als een stille slang, en ik voelde hoe het bloed door mijn aderen gleed. Ik leefde. Ik voelde me alleen, ondanks jou, en had het koud. En ik vroeg me rillend, trillend af: geduld met wat, met mijn hart of met het jouwe? Met jou? Met mezelf? Met hoe het leven zich voor ons allebei ontvouwt? God weet het.
Zoals je kwam, zo kun je ook weer gaan. Ook ik kan vertrekken. Het leven is grillig. Dat besef ik me maar al te goed. Voor zolang we elkaar kennen, weet dat ik jou en mezelf het beste wens, het beste wil geven. Ik gun ons een gezamenlijk thuis, een gedeeld vuur, eeuwig open armen en een warme omhelzing, ook wanneer we die het minst verwachten. En weet, bovenal, dat ik je innig, innig lief had, lief heb, en mezelf en jou, ondanks al mijn twijfels, fouten en demonen, altijd trouw hoop te zijn.