Dwalend hart vraagt om vervulling,
Daar waar ‘t Oost’lijk licht nog gloort;
Een stille roep uit diep verlangen,
Drijft de Minnaar eeuwig voort.
Jij man van duizend-en-een krachten,
Onversaagd en toch beproefd;
Tem je hordes wilde paarden,
Voor de nacht te bitter bloedt!
Eens zal rust je glimlach sieren,
Ooit berusting je gemoed;
Als de teugels mogen vieren,
En je ziel vindt wat het zoekt.