Laat je me gaan?

Laat je me gaan? vroeg hij zacht, ogen geloken, blik op de tafel. Zijn knie raakt de hare. Ze gloeit tot in haar tenen, dronken van de slaap, vol van zijn nabijheid.

Natuurlijk niet! roept haar hart verschrikt, al ontzet bij de gedachte, terwijl haar hoofd wil knikken Ja, uit vrees voor zijn afwijzing van haar wezen, al waar ze voor staat. Er wacht hen belangrijk werk, noodzakelijk werk; persoonlijk motieven zijn daar ondergeschikt aan. Kan, mag het naast elkaar bestaan? Een echo van oude pijn klopt op de poort van haar herinneringen.

Weet hij dan niet dat haar hart al naar hem uitging in dat kleine kantoor, waar hij zijn aandacht liet afdwalen naar wat nootjes op een bordje, zij verstild, verrukt hem gadesloeg? Hij proefde háár die dag, in de dadels, noten en rozijnen die zij had mee gebracht, voelde háár verbazing om zijn stralende licht, dat geen ander leek te zien; voelde háár hand die het blauw van zijn trui wilde aaien en zich wilde opkrullen in het borstzakje van het overhemd eronder. Hij hield háár in zijn hand, die dag; een oude fractie van haar vrouw-zijn op de pagina’s vol lyriek en andermans verhalen die desondanks zijn interesse niet beroerden. Hij zag háár. Zag hij niet hoe ze sidderde?

Laat je me gaan? vraagt ze zich af, starend in de verte, denkend aan hem. Ze denkt weer aan die avond, zijn handen op haar lichaam, lippen op de hare.
Ze wil zijn innerlijke vuur voeden, hem ontmoeten in het verlangen waarin ze elkaar zullen blijven vinden, zonder zichzelf of hem op te branden. De hitte die ze die avond ervoer was verzengend, zuiverend; likt aan haar dorstige binnenste met iedere dag die voorbijgaat. De afstand lijkt groter. Maar haar ongeduld en perceptie zijn verraderlijk; er liggen twijfels op de loer die mogelijk niets met hem van doen hebben maar alles zeggen over haar veranderende perspectief. Hij brengt haar onmetelijke diepte in beweging; laat haar stromen, uit zichzelf putten voor hem. De onderstroom!

Ze zakt op haar knieën, vleit haar warme lijf op de koele vloer. Kijkt omhoog en ziet niets in het donker; ziet dan ineens alles tegelijk. Haar plaats is hier nu; hier, in dit vreemd verscheurde land. En dat heeft alles met hem te maken. Ze moet gaan waar hij gaat; de weg toont zich vanzelf. Ze weet dat ze door deze man zal breken, zichzelf zal dwingen op te geven wat ze gewoon was -wat haar niet langer dient. En het zal haar sterker maken. Want ze horen bij elkaar, behoren de handen in een te slaan om bergen te verzetten -en dat is wat ze zullen doen, biznillah. Tegen elke prijs.

 

 

Categories Verhalen | Stories
search previous next tag category expand menu location phone mail time cart zoom edit close