Het is grappig hoe jij met één gebaar mijn grenzen slecht, ongenaakbaarheid verbrijzelt en mijn iedere poging om op afstand te blijven verijdelt alsof er geen weken zaten, dagen vervaagden tussen huid op huid en hete zoenen en mijn ongestilde verlangen om te kunnen uiten wat ik nog steeds voel als ik jou zie, proef, ruik en jouw stem hoor zoals die zich een weg vindt naar mijn binnenste, waar jouw omarmde evenbeeld wacht op hereniging- een herinnering die ik herkende lang voor deze dag en ruim voor de nacht die nog moet komen.
Ik blijf dromen van rust en overgave en van neergelegde wapens als jij mij wederom warm de mond snoert met jouw kussen en ergens tussen hoop en vrede wikt, ik mijn woorden toch maar inslik, meer dan eens naar adem hap, steeds weer wanneer jouw vingers mij weten te raken, welbewust aanzetten en hevig doen ontwaken op jouw diepe, diepe dorst…
Jij, jij laat mij stromen en deint mee op de golven die ontstaan tot we beiden kopje onder gaan en daar onder water adem blijven halen, een taal blijken te delen die ik onlangs heb geleerd en zo samen vast een fractie van een eeuwenoud raadsel ontleden alsof we horen op te lossen in die stroom.
Eigen vuur…
Twee hoeken verder slaap jij al terwijl ik nog wakker ben, verder val en schrijf, mij blijf verbazen over de mazen in mijn hart tot mijn oogleden mij vermoeid vertellen dat het tijd is om te stoppen, te beseffen dat ik niets meer zeker weet maar dat ik leef om steeds te worden herboren in genade, misschien geen idee heb waar het heen gaat en ik verschrikt mijn mond voorbij praat als ik de nacht acht en zeg dat ik, al die tijd, gewoonweg van je hou.