Duizend doden zal ik sterven, elke dag, zolang ik leef / Dichter bij oneindigheid, lichter van gewicht / Tot de nacht verwordt tot niets, in het Al van het verhevene
Je bent zo vluchtig als de regen, maar jouw naam doordrenkt mijn hart / Slijt haar sporen in mijn denken, en omarmt mijn droef gemoed / Met de blijdschap van het leven, dat mijn leren overstemt
In dit lijden schuilt verlossing, door de liefde die ik voel / Eens te meer een kans gekregen met volharding één te zijn / Maar in stilte ben ik bij je, want ik weet wat jij ontbeert
Nu, van dankbaarheid vervuld, trotseer ik de gedachte / Dat dit alles zinloos is, of van zonde is vergeven / Dus ik bedek mij met de luister van een niet-gedragen ring
De jouwe ben ik niet, nee, al bewoon ik jouw gedachten / En zwak strek ik mijn armen uit naar de vragen in jouw ogen / Want jij leeft voort in mij waar ik waak in jouw verlangen..
Vergeef me, als je kan / Voor de weemoed van mijn pen
.
.