De hemel staat in brand en de zon daalt in de verte
Vragen jagen wolken na / nu ik vrees voor wie ik ben
-Verworden tot een vrouw die omhelst met duizend armen
Want wanneer leg ik me neer?
Wie verheugt zich in mijn waken?
.
De eenzaamheid; verslagen, door de weemoed van weleer
Het vuur niet uit te doven / nu mijn slaap is opgelost
Verlangen om te groeien rijpt de diepte van geloof
.
Wie mij liefheeft zal mij dragen, niet als water naar de zee
Maar als stille sterke stralen / vol van zuiver levenslicht
Naar het duister en het donker waar verlangen stilaan gloort
.
Mogen waterlelies bloeien, eeuwig streven naar het Al
Onversaagd in overgave, naar de hemel opgericht..
.
Tijd doorvlecht ik met mijn woorden / en blij versterf ik mijn verval: uit dit hart weerklinkt vergeving / nu liefde leidt naar Gods getal
.
Want ik ben geen moegestreden zwaarte; geen verongeluk vermeend
..
.
In mij zijn duizend-en-een vrouwen
Ditmaal teruggebracht tot één
.
.