Steeds weer die mineur!
De van plezier verschoonde klanken omhullen hem als een goedkope jas; ondanks de aanvankelijke troost die hem zijn heil deed zoeken in de muziek blijft de innerlijke kou. Wat zou hij willen geven om niet te hoeven denken, leven, rijzen uit het donker van deze nacht! Gewoon de ogen dichtdoen en verglijden naar daar waar de zon niet opkomt noch ondergaat.. Het verlokkende licht van de rede! Hoe zat dat ook al weer met die soefies? Ha ja, het licht van de Waarheid: hun wahdat al-wujud! Het is in ieder geval niet ontstoken in zíjn hart. Zou daar niet gewoon een knopje voor zijn?
Steeds opnieuw ook die pijn, het tollen van gedachten, het stollen van het bloed. Zijn adem stokt bij het waarnemen van zijn morbide gedachten. Schaamrood kruipt op zijn kaken. Als zijn moeder hem zo kon zien! Ze zou hem hoofdschuddend in haar armen trekken, klopjes op zijn rug geven om hem tot bedaren te brengen. Misprijzend vraagt hij zich af waar toch haar berusting vandaan komt, hoe het in Godsnaam mogelijk is dat juist zij nog ergens in berusten kàn. En dat terwijl zij degene is die door de God die ze aanbidt in een houdgreep is genomen, gevloerd voor de rest van de dagen die haar binden aan een bestaan zonder zicht op soelaas of verbetering. Hij zou allang gek geworden zijn als hij zo veroordeeld werd tot de eenzaamheid van zijn eigen brein! Maar hem is niets gebeurd. Waarom weet hij dan maar niet te ontsnappen aan de zuigende trek van zijn verdriet ?
“Verlos ons van de boze
en vergeef ons onze schulden,
gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren..”
Wat? Wat was dat? Hoorde hij nou een stem? Hij zou hebben durven zweren dat hij iets hoorde! Of gaat zijn verbeelding met hem aan de haal? Hij slikt moeizaam, schraapt zijn droge keel. Zijn tong voelt als een stugge lap stof. Zijn hoofd bonst. Wacht, even een slok! Waar is zijn glas nou gebleven? Kringen op de tafel. Volgende keer toch maar een onderzetter, schiet er door zijn hoofd. Hij zucht, sloft naar de keuken voor water. De wijnfles is leeg.
Hij verloor zijn moed lang geleden, toen de hele situatie hem nog niet eens zo zwaar voorkwam. Op de een of andere manier was wat restte van zijn incasseringsvermogen kennelijk toen al dieper weggezonken in de peilloze diepten van ontkenning dan hij ooit voor mogelijk had gehouden. Slepend maalt zijn brein het verleden tot moes, plet het gouden graankorrels van lang vervlogen kinderjaren met nietsontziende tred.
“Bak geen brood van steengruis als je je maag wilt vullen!”
Waar komen die zinnen vandaan? Denkt hij dat? Met zijn rechterhand zoekt hij steun bij het aanrecht; zijn linkerhand gaat naar zijn slapen. Beelden tuimelen over elkaar heen; kleuren vloeien in elkaar over. Ze worden niet scherp. Dof klopt de ader onder zijn vingers. Hij voelt zich een oude man in plaats van de vitale veertiger die hij behoort te zijn. Hoe voelde hij zich toen hij twintig was? Dertig was? Het doet er niet toe. Niets doet er meer toe. Terug in de woonkamer verzinkt hij in een nietsziende blik en staart hij voor zich uit, de ogen gericht op de muur tegen over hem. Hij voelt een steek bij zijn nieren. Het doet pijn.
“Sta op, mijn zoon! Sta op, Mohammed!”
Weer die stem! Maar die woorden? Eerder hoorde hij zijn moeder deze woorden zeggen, in een donkere nacht, jaren geleden –maar dit is niet de stem van zijn moeder! Wat gebeurt er toch met hem? Hij knijpt zijn ogen stijf dicht, zet zich schrap voor de stortvloed van emoties die ineens over hem heengolft. Alsof hij de zin van heel zijn leven uitbraakt.
“Sta op en wandel, sprak de rabbi tegen de melaatse.”
What the fuck? Is dit een grapje van zijn onderbewuste ofzo? Wat nou, die Christelijke insteek! Wat hem betreft had het Zarathustra mogen zijn, Mohammed Ali, Sneeuwwitje zelfs! Tinkelend gelach vult plotseling zijn oren; giechelend gefluister weerkaatst tegen de kale muren van het huis uit zijn herinnering, ontdaan van zijn geschiedenis door een stelletje socioklojo’s. Gewoon pappa’s hele hebben en houden bij het grof vuil gezet. Full colour trekt zijn jeugd in flarden aan hem voorbij. Kinderlijke plakhandjes aaien haar zachte hals; kriebelende haren strelen zijn wangen. Ze kon nooit echt boos op hem zijn; hij, haar laatstgeborene, haar lievelingskind. Wat was hij gelukkig! Hij ruikt haar geur, haalt diep adem, hopend dat hij oplost in die zweterige zoetheid, dat het de spoken in zijn hoofd verjaagt. Maar in plaats daarvan vervliegt het beeld zoals de pluimstreep van een vliegtuig in de lucht verwaait in de atmosfeer. Andere beelden doemen op, hard, confronterend. De geur van ontsmettingsmiddel vult zijn neus. Hij ziet witte muren, een rijtje Motomeds. Ronde vormen in een verpleegstersuniform. Ach ja, die verpleegsters.. Misschien heeft hij gewoon te lang niet genoten van vrouwelijk schoon!
Dan valt hem op hoe gespannen hij is. Een naderend gevoel van onheil doet zijn adem sneller gaan; de kamer lijkt wel elektrisch geladen. Zijn slapen tintelen. Alsof er elk ogenblik onweer kan losbarsten.
“Je moeder is een levende dode. Maar jij bent een dode levende! Jou treft blaam; haar niet!”
De stem overvalt hem toch nog, bulderend als een storm, duwt hem bijna omver. Misschien had hij niet zoveel wijn moeten drinken. Wie zou hem vinden als hij nu in een delirium terecht komt, er niet meer uit komt? Niemand weet dat hij nu thuis is en wat gerookt heeft; het kan dagen duren voordat iemand hem vindt! O God, en wat als hij per ongeluk zijn tong inslikt? Wat als.. -Stop! De kille hand van radeloosheid knijpt zijn keel samen, zoals zo vaak de laatste maanden, schroeft het lijden een tand hoger. Het verweesde kind in hem weet niet meer waar naar toe te gaan met het verdriet. Wat sijpelend in zijn bewustzijn doordrong verwordt tot een gestage stroom die opwelt uit zijn getergde binnenste. Hij voelt een vage angst, alsof iets of iemand hem op de hielen zit.
“I’ll swallow you whole..”
Waar kwam dat nou weer vandaan?`Hij begint zich steeds ongemakkelijker te voelen. Hij had die paar trekjes niet moeten nemen. Of zou het spul niet clean zijn geweest? Verdomme, hij wil niet nadenken nu!
Ineens wordt hij duizelig. Een waas voor zijn ogen doet hem achterover leunen. Zijn hoofd rust op de koele rand van de bank. Het voelt als een liefdeloze omhelzing. Dit is niet goed; iets is helemaal mis! Hij heeft het nog niet gedacht of een oerkracht lijkt hem op te tillen, smijt hem tegen de muur van zijn gebroken kinderdromen. Alsof hij in zijn buik is gestompt klapt hij dubbel, rolt als een stuiterbal van de bank op de grond, misselijk, met een vieze, zure smaak op zijn tong. Alles draait.
“In de maneschijn,
In de maneschijn,
Klom ik op een trapje naar het raamkozijn…
– Maar je waagt het niet
Nee, je waagt het niet..!”
Fel licht schijnt in zijn ogen. Door het raam lonkt de volle maan, zwanger van illusie. Even schiet het door hem heen dat het van negen hoog vast hard vallen is. Zal hij naar het galerijbalkon lopen en zich er vanaf storten? Dan is hij tenminste van die klotepijn verlost! Niets voelt hij dan meer; niks, nada -basta! Zal hij..? Vertraagd realiseert hij zich dat hij nauwelijks controle heeft over zijn lijf. Zijn hand doet niet wat hij wil; en hij krijgt zijn lippen niet van elkaar. Na een worsteling met zijn ledematen die minutenlang lijkt te duren weet hij zichzelf op de een of andere manier weer op de bank te hijsen. Zijn armen zakken langs zijn lichaam als hij languit gaat. Gelukt!
Dan, als verlamd, spert hij zijn ogen open, zich ineens bewust van het idee dat hij zo-even overwoog een eind aan zijn leven te maken. Laffe angst doet koud zweet in zijn nek prikken. Ergens blaft een hond. Hij moet slapen! Ja; slapen, dan komt het goed, dan wordt hij vanzelf wakker en lijkt dit alles een misplaatste nachtmerrie. Alles voelt zo zwaar, vooral zijn oogleden. Hij doet zijn ogen dicht en dommelt in, zakt zowaar weg in een onrustige slaap.
*
“Sta op, Mohammed!”
Verschrikt wordt hij wakker, de haren in zijn nek recht overeind. De klok geeft aan dat hij minder dan drie uur geslapen heeft. Een blik op het raam: de maan gluurt niet meer naar binnen. Het is mistig in zijn hoofd. Zijn knieën voelen slap. Onzeker staat hij op en loopt wankelend naar het toilet. Hij moet kotsen.
[Na het lezen van het boek Yemma van Mohammed Benzakour]