Het is gek: ben ik bang voor jou, voor mij, voor
het geluk van de zekerheid dat iemand met eenzelfde
vurige onvoorwaardelijkheid als ikzelf mij lief had,
lief heeft, lief zal hebben?
Dat hij zich onvoorwaardelijk uitspreekt, gelijk
mijn wens?
Dit is waar ik al mijn dagen op heb gehoopt, wat
ik zocht en nu mag vinden –en mijn bont en blauwe binnenste, zo
onverschrokken als het aankomt op het omarmen van hen die
mij genoten maar geen vrede schonken, mijn
binnenste herinnert zich de pijn van
eerdere dergelijke overgave, het
verloren aanspoelen op de kust van verraad, van
een steek in de rug – de rol van een nieuwe liefde of
een gewond wezen geen bezwaar maar
het gebrek aan eerbied voor mijn eigenheid, het
kunnen en willen zien van de waarde
van dit hoopvolle hart.
Rest mij de vraag : kon ik dat wel dan, was
ík zo goed dat ik voldoende rekening hield met
die teerbeminde ander, een
streep trok voor mezelf en
daarmee de buitenwereld toonde dat ik
mijzélf waardeerde?
Het antwoord is nee. Toen niet maar
nu wel, krijger;
ik heb mijn levens afgelegd, de
duisternis omarmd, mijn
duivels en demonen aangezien
mijzelf bemind in ieder opzicht
en ik weet: ik ben
eeuwig onderweg maar
nooit meer
alleen