Opiaat

Jij liet mij toe in jouw schaduw,
een plooi van jouw bestaan,
de ruimte tussen droom en daad,
zweet en zaad, doorspekt met overgave
aan jouw lust tot leven

Hoezeer het mij verheugde jou daar te mogen treffen waar
geen doek viel in de nacht, de zachtheid
zegevierde op weken van wachten, het
beloofde land bewaarheid werd –of nog zou worden-
bar was de grond waarop jij mij kroonde,
ik kortstondig troonde
in de wrange wetenschap wederom een banneling te zijn
niettegenstaande jouw beste bedoelingen en
mijn heilige hoop op verheffing

Het is wat het is, niet meer en niet minder
dan een zichzelf overstijgend verlangen, een
spoor van fijn zand dat verglijd in de tijd tussen verstrengelde vingers,
een dans die gedijd bij een eeuwenoud lied, de cadans van
een climax die jij bleef ontwijken

En ik gedenk de open wond, de halsstarrige
hond die bleef krabben waar het jeukte, de man
die met zijn handen praatte maar zoveel minder zei
dan zijn gepijnigde ogen verraadden

Welke valse verleiding houdt jou dan in haar greep?

Ik ging op weg naar een vruchtbare vallei, zelf
een oase waaruit jij rijkelijk mocht putten, jou
beschutting bood, vertroosting, de hitte van het vuur –
maar trof een verlaten herberg op de vlakte, een
enigszins verwarde waard dan wel junkie eerste klas,
die naar believen nam wat hem desondanks toekwam

Nee, geen redding bied ik je, geen helpende hand;
slechts die spiegel voor de ziel, teneinde jou te tonen
wat je doet met wat je is gegeven, dit
grootse aardse beven, bulderende hart,
geen doekje voor het bloeden dat
tóch niet te stelpen valt

search previous next tag category expand menu location phone mail time cart zoom edit close