De tijd tikt af wat niet langer bij mij hoort, zet
aan tot nieuwe sprongen, laat
gaten vallen in het woord, mijn
garen van verbinding
Waar verlangen pulseerde zonder verheffing
aast de hartstocht op verzoening,
wast de wekelijkse stroom mij eens te meer
schoon van illusoire escapades
(al dan niet genoten in het vlees)
Wat blijft en beklijft spoelt restanten rusteloosheid weg,
slecht rakelings nog rafelige leugens, de
gouden randen van woeste wolken schijnbaar
zwaar van strijd en storm op komst, niettegenstaande
de kalmte in het oog en het inzicht
dat er waarlijk immer licht gloort aan de horizon.