Eigenlijk wil ik mijn krullende zinnen om mij heen slaan, haren wapperend in de wind, de donkere nacht in, huilend naar de maan en lopend naar het licht dat mij oordeelloos zal begroeten en omarmen.
Hoe lang nog voor ik breek, oversteek naar gene zijde en mij afvraag waarom ik niet eerder bevend losliet, het leven voor vol aanzag en grenzeloos beleefde zonder angst om af te wijzen of afgewezen te worden?
Ik dacht dat ik zo vrij was; zo liefdevol en warm. En niets is minder waar voor wie mij kent, onderhuidse stromen enterde en meedreef tot de eeuwenoude bron waar gesponnen goud zich in harten nestelde voor wellicht een schijntje -een glimp van diep vertrouwen, oprechte overgave, een liefdevol gebaar.
Die bron is wie ik ben; en toch tast ik nu in ‘t duister, dwalend met mijn doelen, verlangend naar meer richting, minder chaos in mijn hoofd. Leer mij mijn parels te behouden voor wie ze werkelijk waardeert! Dat ik mij slechts omring met wie mij vleugels geeft zo ook ik hen help groeien.
Het voelt koud en kil waar ik nu ben; ik heb een punt bereikt waar mijn innerlijke vuur niet reikt, een schimmenspel mijn herinnering bespeelt, de betovering verbroken is, naakte illusie mijn dromen ontmaskert, al die tijd onder mijn ogen zweeg.
Keer terug naar waar je thuis hoort, heks, laat mij in vrede voortgaan en weet je verzekerd van een dichte deur als je wederom je gal wilt spuwen! Bevuil gerust je eigen nest maar laat mij erbuiten. Jouw jaloezie zegt meer over jou dan over mij.